woensdag 2 januari 2008

Willibrord aan Maas en Rijn

Willibrord aan Maas en Rijn

Plaatsen en data bekend uit schenkingsoorkonden vormen een afspiegeling van Willibrords missioneringsactiviteiten. In zijn vitae is sprake van prediking in Vlaanderen, Luxemburg, Thüringen, zelfs Denemarken. In 696 wordt hij door de paus tot aartsbisschop van de Friezen gewijd. Kunnen de schenkingsoorkonden ons een duidelijker beeld verschaffen van zijn arbeidsterrein? Op bijgevoegd kaartje zijn plaatsnamen en data van uitgifte van een groot aantal schenkingsoorkonden in beeld gebracht.



Willibrords eerste arbeidsterrein ligt in Vlaanderen. Van Rauching en zijn vrouw Bebelina ontvangt Willibrord goederen in Antwerpen en omgeving. Nog vóór 700 volgen schenkingen voor de stichting van Willibrords klooster te Echternach, zijn meest zuidelijke steunpunt. Dit klooster en haar bezit breidt zich gedurende de volgende decennia verder uit. In 704 ontvangt Willibrord van de Thüringer hertog Heden een belangrijke schenking. Welke plannen de hertog ook gehad moge hebben, het is bekend dat het niet tot missionering in Thüringen is gekomen.
Op bovengenoemde schenkingen zullen we hier niet dieper ingaan, maar ons beperken tot de schenkingsoorkonden die met Traiectum en de kerstening van Frisia in verband staan.
In 696 geeft Pepijn van Herstal zijn befaamde burcht Traiectum aan aartsbisschop Willibrord als zetelplaats, om van daaruit de kerstening ter hand te nemen. In 704 ontvangt hij de eerste van een reeks schenkingen in het gebied van Taxandrië. Taxandrië (de Kempen), bestaat uit het noorden van Belgisch Limburg, en een deel van Nederlands Brabant. Te Bittinum (Obbicht aan de Maas[1]) ontvangt Willibrord in 704 van Aingilbaldus goederen te Waderlo (Waalre), met de daar wonende lijfeigenen. Als getuigen treden op Onsbaldus, Eburumus, Edilhardus, Roberte, Tolbaldus, Etrele, Eutlinde en Berthlinde. Verschillende van deze namen komen we in schenkingen van de volgende jaren weer tegen. Al deze getuigen behoren tot de elite van de streek, Frankische grootgrondbezitters, die Willibrord steunen bij zijn bekeringswerk.
Bertilindis (Berthlinde) schenkt in 710 goederen in Hoccascaute en Heopardum. Ansbaldus (Onsbaldus), broer van Bertilindis, schenkt Haeslaos en Diesne in 712.
Naast het klooster van Odiliënberg, dat reeds omstreeks 700 door Pepijn gesticht werd, sticht Willibrord in 714 het klooster van Susteren, waarvan hij ook abt wordt.
Grond en gebouwen te Suestra werden aan Willibrord geschonken op 2 maart 714 door Pepijn en Plectrudis, Pepijns echtgenote. De oorkonde werd opgemaakt te Bagaloso (Bakel). De grond was eerder door Pepijn gekocht van Alberik, een neef van Plectrudis. De zoon van Alberik, Gregorius, wordt na Willibrords dood diens opvolger als bestuurder van het bisdom en Alberiks kleinzoon is de latere bisschop Albricus van Traiectum. Het is duidelijk dat hier sprake is van een Maaslandse aangelegenheid.
De vraag hoe het mogelijk is dat Willibrord kloosters en kerken sticht in een gebied, waarvan men aanneemt dat het tot het bisdom Traiectum van Lambertus behoorde, vraagt om een verklaring. Volgens kerkelijk recht, ook in die tijd, was dit beslist niet toegestaan. We hebben eerder betoogd dat naar onze mening Pepijn het oude bisdom Traiectum gesplitst moet hebben in een zuidelijk deel met als zetelplaats Luik, en een noordelijk deel met Traiectum-Maastricht als zetel. Dit verklaart het vertrek van Lambertus van Maastricht naar Luik.
Dit verklaart ook waarom in de herderlijke brief, die de Luikse bisschop Gerbaldus in 804 tot al zijn diocesanen richt, de Maasgouw en Taxandrië niet worden vermeld. Deze gebieden behoorden niet meer tot het bisdom Luik.

Bekijken we op het kaartje aan de hand van de schenkingsdata de activiteiten van Willibrord, dan blijken deze te verlopen van zuid naar noord, van Maastricht tot het gebied rond Nijmegen. Een normaal verloop wanneer we Traiectum-Maastricht als zetelplaats van Willibrord zien. Bij kerstening vanuit Utrecht zou dit verloop wel zéér onwaarschijnlijk zijn. Eerst na 719 zien we schenkingen aan de Rijn. In 721 doet graaf Ebroïn een aanzienlijke schenking van goederen en horigen in de Duffelgouw, het gebied rond Kleef. Dan zien we voor het eerst activiteiten in het gebied dat ik als Frisia beschouw. De schenking van Elst dateert uit 726.
Schenkingen uit de omgeving van Utrecht zijn niet bekend, ook niet uit het huidige Friesland en Groningen. De bisschop van Utrecht en de abt van Echternach claimen in 1063 - ieder voor de helft - een aantal Hollandse kerken, omdat Willibrord ze gesticht zou hebben. Deze kerken en kapellen worden in 1063 voor het eerst genoemd in een Utrechtse oorkonde. Er zijn noch schenkingsakten, noch vroege berichten over die kerken bekend. Kennelijk is deze claim in 1063 beraamd vanwege het conflict van bisschop Willem van Utrecht met de graaf van Holland. De mogelijkheid dat Willibrord of één van zijn discipelen in Zuid- en Noord-Holland kerken gesticht zou hebben is vrijwel uitgesloten, daar het gebied zich pas vanaf de negende eeuw begint te ontwikkelen.
De tekst betreffende de schenking door Karel (Martel) van de kerk in de "villa Felison in de pagus Kinnehim" is de enige tekst uit Willibrords tijd, waarin van een Hollandse kerk sprake zou kunnen zijn.[2] Er is echter geen argument aan te voeren om Felison gelijk te stellen met het in de oorkonde van 1063 genoemde Velsereburc.
Ten slotte blijft nog te bespreken de eerste oorkonde uit het cartularium van Radboud: de schenking door Karel Martel aan het klooster van Willibrord te Traiectum. Aan dit klooster, dat gebouwd is onder de muren van het castrum Traiectum, schenkt Karel Martel zowel de baten van de fiscus van de villa Fethnam castro als van het genoemde castrum Traiectum. De akte is opgemaakt te Herstal d.d. jan.1, 723.
Als getuigen ondertekenen: “Carlomanni, Gariaonis, Odonis, Baldrici, Abbonis, Engilbaldi, Adalhardi, Thiedoldi zijn neef (nepotis ipsius), Bosonis, Widonis, Grimfridi, Ruotbertus, Hariradus. Audoinus priester (presbiter), Chelmoinus, Chaldo kanselier van Karel (Martel)”.
Herstal ligt ± 20 km van Maastricht. Moeten we ons niet afvragen waarom in de oorkonde slechts Traiectum (sec) genoemd wordt? Zo Utrecht bedoeld werd zou er allicht verwarring hebben kunnen ontstaan. Een nadere aanduiding bij Traiectum was m.i. niet nodig, omdat hier sprake is van Traiectum-Maastricht. Traiectum-Utrecht bestond nog niet.
Meerdere getuigen herkennen we als leden van de adel uit de streek, weldoeners van Willibrord bij andere schenkingen.
Adalhardus is de stichter van het klooster Eike (Aldeneik) in 730. Willibrord wijdt Harlindis, Adalhardus dochter, als eerste abdis van dit klooster. Thiedoldus, neef van Adalhardus, is waarschijnlijk de Thietbaldus die aan Willibrord de kerk "in villa Mulnaim que Araride vocatur" schenkt.[3]
Ook deze oorkonde van 723 is een Maaslandse aangelegenheid. Naar mijn mening is dit een schenking aan het klooster van Servatius, gebouwd onder de muren van het castrum Traiectum-Maastricht. Dit klooster is bekend sedert Willibrords tijd, waarschijnlijk ook door hem gesticht.
Eén van haar eerste bewoners (sedert 719) is de priester Wandonis, die in 747 naar zijn abdij Fontenelle terugkeert vanuit Viltaburg - zoals Maastricht genoemd wordt in de annalen van Fontenelle - na 28 jaar in het klooster van Servatius als banneling te hebben verbleven.[4]
Aan de hand van de schenkingsoorkonden zijn de activiteiten van Willibrord duidelijk te volgen. Uitgaande van de zetelplaats Maastricht lag Willibrords arbeidsterrein links van de Maas in Taxandrië, rechts van de Maas in het huidige Nederlands-Duitse grensgebied. Eerst omstreeks 720 predikt hij aan de Rijn, in Frisia. In het zuiden wordt zijn missiegebied begrensd door Hasbanië, dat tot het nieuwe bisdom Luik behoorde, in het oosten grensde het aan het bisdom Keulen.
[1] H. van de Weert: De H.Willibrordus in Limburg, Hasselt 1939.
[2] Adrichaim, genoemd in de vita Willibrordi van abt Theofried wordt met de tekst van Felison gecombineerd.
[3] Maandschrift "Limburg", XXVIII, 1948-1949, Maaseik.
[4] Mon. Germ. II, p. 277.Willibrord aan Maas en Rijn

Geen opmerkingen: