zaterdag 29 december 2007

De pagus Wirense

De pagus Wirense.


In een overgeleverde lijst van schenkingen aan het door Bonifatius gestichte klooster Fulda wordt de “pagus Wirense” in Fresia genoemd. Uit het goederenregister van Utrecht kennen we de naam “Wiron”. Is de gangbare interpretatie “Wieringen” juist?
Uit excerpten van oorkonden, genoteerd in de twaalfde eeuw te Fulda, kennen we de namen van een aantal goederen in Fresia, die in de eerste helft van de negende eeuw aan het klooster Fulda werden geschonken. Verondersteld mag worden dat deze schenkingen aan het door Bonifatius gestichte klooster het gevolg zijn van de prediking door Bonifatius in Fresia, o.a. in de pagus Wirense. Hoewel de giften slechts bekend zijn uit 12e eeuwse afschriften van inmiddels verloren geraakte oorkonden, bestaat er geen reden aan de echtheid van de gegevens te twijfelen.

Wel kan de vraag gesteld worden of met de pagus Wirense, Wironi, Waldahi, Wira, Wirah, Wisaha, zoals het gebied in de excerpten genoemd wordt, inderdaad het huidige “Wieringen” werd aangeduid. De prediking door Bonifatius in Wieringen moet dan hebben plaatsgevonden omstreeks 720, in de periode dat hij met Willibrord samenwerkte. Dat hij in zijn laatste levensjaar - 82 jaar oud - naast de prediking in Westrachië en Austrachië tevens actief was in Wieringen en Texel is niet te verwachten. Wieringen was - gezien de archeologische bevindingen - een nauwelijks bewoond gebied, waar in het gunstigste geval, een zeer schaarse bevolking zich moest zien te handhaven op terpen. Dat Bonifatius met zijn helpers in deze streek missioneerde, een dichter bewoond heidens gebied achter zich latend, is zeker niet voor de hand liggend. De vraag of in de oorkonden Wieringen werd aangeduid is dan ook terecht.

De namen die genoemd worden in de pagus Wirense zijn (OHZ, Oorkondenboek van Holland en Zeeland): loco Wictulfingafurt, villa Brockenlar, Fluvium Maresdeop. Een villa Wireon of Wiron wordt genoemd, vermoedelijk ook tot de pagus Wirense behorend. De naam Fluvium Maresdeop heeft waarschijnlijk geleid tot de veronderstelling dat hier sprake is van Wieringen. De naam Maresdeop doet denken aan het huidige - overigens later ontstane - zeegat “het Marsdiep”. Een “zeediep”, zo dit de juiste vertaling is, kan echter overal liggen.

Méér nog zal de “interpretatie Wieringen” beïnvloed zijn door de in andere excerpten genoemde “pagus Thesla”. Naast Thesla vinden we als namen voor dezelfde pagus Tyesle, Tyele, Tyelle. In deze pagus komen we de namen Bretenheim, Witmunthem en Ganckgale tegen, plaatsen die ook in het Utrechtse goederenregister vermeld worden. Bovendien worden genoemd Kynlosen, Langenmore, Thyslemore, Lanthoy, Ostmore, Bretenmore, en Kintloson.
De pagus Thesla (Tyesle), zo wordt verondersteld, moet de latere “gouw Tessel” zijn, waarvan Wieringen deel uitmaakte. De bedenkingen tegen een mogelijke prediking van Bonifatius in Wieringen gelden echter evenzeer voor de gouw Tessel.

In een oorkonde (772 of 776), gericht aan het klooster Laurisham, wordt “Thesla” genoemd naast Leunspih, Elisholz inter Renum et Masam, en Masamuda.[1] Waarschijnlijk zullen deze vier plaatsen niet al te ver uit elkaar liggen. In een oorkonde (814), ook gericht aan het klooster Laurisham, wordt “Thesla” genoemd, “gelegen in pago Batawa”.[2] Daar zowel Thesla, Elisholz, als Masamuda, in Batawa en Teisterbant liggen (Elisholz tussen Rijn en Maas, Masamuda is Maasmond), mogen we veronderstellen dat ook Leunspih daar is te lokaliseren. Leunspih of Leonspic is identiek aan Lienesbach, Leonesbac en Leonesbah of Leonipich.[3]
We zouden kunnen denken aan de plaats “Enspijk”, gelegen aan het riviertje de “Linge”, dat zich door Batawa en Teisterbant slingert. Op de precieze lokalisering van de genoemde plaatsen zullen we hier niet ingaan.

In OHZ 15 en 16 wordt de villa Widimuntheim genoemd naast villa Lienesbach. In OHZ 23 wordt de villa Witmuntheim genoemd, gelegen in de pagus Tyesle. De combinatie Witmuntheim, Lienesbach, pagus Tyesle, wijst dus naar een ligging in Teisterbant. De pagus Tyesle of Tyele zal dan toch veeleer als de pagus Tiale of Thile of Tiele te interpreteren zijn dan als de pagus Tessel.
In OHZ 17 wordt de villa Wiron genoemd naast Leonesbah. Ook Wiron moet dus in Teisterbant gezocht worden.
Het is dan ook meer dan waarschijnlijk dat de pagus Thesla (Tyele) en de pagus Wirense (Wira) in Teisterbant te lokaliseren zijn.
Ook in Teisterbant waren terpen of wierden, maar dat gebied was reeds in de achtste eeuw redelijk dicht bevolkt. Dorestate dat deel uitmaakte van Teisterbant, moet (vlg. Ludger) in de eerste helft van de achtste eeuw gekerstend zijn.

De naam Kynlosen of Kintloson wordt wel in verband gebracht met de “Chinnelosara gemerchi”, een grensrivier genoemd in een oorkonde uit 985 ten behoeve van graaf Diederik II.[4] Waar deze rivier precies gesitueerd moet worden staat echter niet vast, mogelijk zuidelijker dan wel aangenomen wordt.
Diederik krijgt goederen in bezit, die hij tevoren in leen hield, tussen Lier en (Hollandse) IJssel, in Zonnemere (Zeeland), tussen Medemelacha en Chinnelosara gemerchi, en in de pagus Texla. Waar de pagus Texla ligt is uit de tekst van de oorkonde niet op te maken. Aan het slot van de oorkonde luidt de tekst: “in comitatibus ita nuncupatis Masaland, Kinhem, Texla”. Maar deze zin is vrijwel zeker een interpolatie uit later tijd om tot uitdrukking te brengen dat de giften gezocht moesten worden in Diederiks graafschap in Maasland, Kennemerland en Tessel.
Aan de juistheid van de interpretatie “Wieringen” en “Tessel” kan getwijfeld worden. Dat de “pagus Wirense” binnen het 10e eeuwse bisdom Utrecht moet hebben gelegen, is af te leiden uit de “goederenlijst van Utrecht”. De naam “Wiron” komt óók in deze lijst voor. Mogelijk kan de goederenlijst meer zekerheid verschaffen.


De naam “Wiron” in de goederenlijst van Utrecht:

Het goederenregister van de St.-Maartenskerk te Utrecht geeft een opsomming van goederen en rechten van het bisdom in de huidige provincies Utrecht en Holland omstreeks 950.[5] De lijst, zoals deze bekend is uit afschriften van einde elfde en begin twaalfde eeuw, zal waarschijnlijk samengesteld zijn tussen 918 en 948.[6]
Volgens Blok is de lijst te beschouwen als een opsomming van bezit van het Utrechtse bisdom in het gebied omsloten door Maasmond, Lek, Utrechtse Heuvelrug, het Almere en het Vlie. Blok ziet het goederenregister als een “wenslijst”, met als doel, het terug verwerven van gedurende de noormannenperiode verloren gegaan bezit van het bisdom. Hij plaatst de kern van het rijk van de noormannen Roric en Godfried in Kennemerland. De door Otto I in 948 uitgevaardigde oorkonde, waarin het bezit van Utrecht bevestigd wordt van “Dorestate tot aan de zee” brengt hij in verband met de goederenlijst. Blok acht het mogelijk dat na aankomst van bisschop Balderic in Utrecht de lijst van vroeger bezit aan Otto is voorgelegd. Hij interpreteert de in de lijst genoemde plaatsen dan ook vanuit Wijk bij Duurstede in een gebied begrensd door de Lek, de Utrechtse Heuvelrug en de zee. De overige bezittingen van het bisdom, o.a. in Teisterbant, vallen blijkbaar buiten de opsomming in het goederenregister.

Volgens Henderikx was de goederenlijst van meet af aan gericht tegen de Hollandse graven[7], te beginnen bij graaf Gerulf, bekend sedert de moord op de noorman Godfried in 885. Hij dateert de lijst dan ook iets vroeger, tussen 885 en 948. Hoewel hij het doel van de lijst anders interpreteert dan Blok gaat hij uit van hetzelfde gebied, met de Lek als zuidelijke grens. Ook bij Henderikx valt Teisterbant dus buiten het in de goederenlijst behandelde gebied.

Toch moeten we ons in beide gevallen afvragen waarom in het goederenregister geen plaatsen in Teisterbant genoemd worden. Roric kreeg Dorestate, dat deel uitmaakte van Teisterbant, in leen, waarom zou hij geen belangstelling gehad hebben voor plaatsen ten zuiden van de Lek? Zouden Roric of Godfried nooit goederen van het bisdom in Teisterbant in bezit genomen hebben?
Voor de Hollandse graven, die stamden uit Teisterbant, kan het niet anders geweest zijn. Ook zij moeten interesse gehad hebben voor de goederen in Teisterbant. Dat het bisdom ook daar bezittingen had is bekend. In een oorkonde, gedateerd 850, worden XXV hoeven genoemd, geschonken door een zekere Balderic, allen gelegen in Teisterbant.[8] Dat van dit hele bezit geen sprake meer is, omdat het op legale manier tussen 850 en 948 in andere handen was geraakt, is niet te verwachten.
Het is hoe dan ook bevreemdend dat in de goederenlijst bezit in Teisterbant niet genoemd zou zijn. Rest de vraag of dit inderdaad zo is.

Het goederenregister bestaat min of meer uit twee delen (zie ook Blok en Henderikx). Het eerste deel, een vrij strakke opsomming van plaatsen, zal tevens het oudste gedeelte zijn. Het eindigt met de aanduiding van een aantal visrechten. Dan volgt het tweede deel, beginnend met hoeven in Aluitlo in “Wiron”. Dit gedeelte bevat uitgebreide notities, kennelijk later toegevoegd aan de originele lijst.
Wel komen we namen van plaatsen tegen, o.a. Wihtmundhem, Landiage, Westarburghem, Ostarburghem, die we ook in het eerste gedeelte gezien hebben. Verschillende notities hebben kennelijk in de marge of op een blanco pagina van het origineel gestaan en zijn bij afschrift tussen de tekst opgenomen.
In dit tweede gedeelte wordt bezit genoemd in Wiron totaal twee en dertig hoeven, in Beostan-Westanne vijf en twintig hoeven, in Strude twee en zeventig hoeven en er is sprake van verloren gegaan bezit in Texlae.
Wegens de namen “Wiron” en “Texlae” wordt vrijwel dit hele tweede gedeelte van de goederenlijst gezien als handelend over Wieringen en Tessel. Toch zijn er indicaties die in een andere richting wijzen.

In “Aluitlo in Wiron” wordt een aantal hoeven genoemd met daarbij de namen van de servi die deze hoeven vroeger in bezit hadden. Dit geheel, zo vervolgt de tekst, is nu opgedeeld in twaalf hoeven, waarvan Poppo er één in bezit heeft. Op het moment dat de notitie gemaakt werd, was “Poppo” dus nog in leven.
Wie kan deze Poppo zijn? In een oorkonde, gedateerd 11 april 999, wordt een zekere Poppo genoemd, zoon van Wedigeri. Otto III schenkt het koningsgoed dat Poppo in leen heeft gehad in de villa Arkel en elders in Teisterbant aan de kerk van Utrecht.[9] Zowel Blok als Henderikx zijn van mening dat Poppo dezelfde moet zijn als graaf Radboud, zoon van Waldger, kleinzoon van Gerulf. Deze Radboud was, evenals zijn vader, graaf van o.a. Teisterbant. Dat hij tevens bezit had in Wieringen (buiten zijn graafschap) is niet volstrekt onmogelijk, maar dat de hoeve van Poppo in Teisterbant te lokaliseren is, is méér waarschijnlijk. Ook de overige hoeven in “Wiron” moeten dan in Teisterbant gezocht worden.

De XXV hoeven gelegen in Beostan-Westanne (beoosten het westeinde?) zijn mogelijk dezelfde als de XXV hoeven in Teisterbant die Balderic in 850 aan het bisdom geschonken had.
Van de zestig en XII hoeven in Strude (dat Strude te interpreteren is als Stroe op Wieringen is niet erg waarschijnlijk, het moet een groter gebied betreffen) worden van de twaalf apart genoemde hoeven de servi, die deze hoeven vroeger in bezit hadden, genoemd. Deze notitie van twaalf hoeven met hun servi is waarschijnlijk in het origineel, bijvoorbeeld op een blanco pagina, apart genoteerd geweest en later tussen de tekst gevoegd.
Zo wordt hier ook - kennelijk vanuit de marge - een heel vreemde zin tussengevoegd: “quae fuerunt Dei sanctorum Martini, Bonifacii, Vvillibrordi, Liudgeri, Landberti et domni regis, in Bante”.
Te vertalen als: “Die ooit in bezit waren van Gods heiligen Martinus, Bonifatius, Willibrordus, Ludger, Lambertus, en de heer koning, in Bante”.
Deze notitie (vroeger in de marge) wordt als volgt geïnterpreteerd: twee en zeventig hoeven, die de kerk ven Utrecht (de Martinuskerk), de abdijen van Fulda (Bonifatius), Echternach (Willibrord), Werden (Ludger), de kerk van Luik (Lambertus) en de koning, in Bante hebben bezeten.
Een m.i. niet echt bevredigende verklaring. Waarom zou in de goederenlijst van Utrecht vroeger bezit van de kloosters Fulda, Echternach etc. worden genoemd? Is het niet gewoon bezit van de Martinuskerk van Traiectum o.a. verkregen uit vroeger bezit van Lambertus, Willibrord, Bonifatius, Ludger, en de koning, in Teisterbant (Bante)?
Al deze heiligen en de koning kunnen bezit gehad hebben in Teisterbant, een gegeven dat uitsluitend voor Teisterbant geldt. Zelfs Lambertus, die volgens zijn vitae in Taxandrië tot in het grensgebied van Teisterbant predikte, kan hier bezit gehad hebben.
Aan het slot van het goederenregister wordt genoteerd dat de goederen op het “insula Texlae”, verloren zijn gegaan tijdens het episcopaat van bisschop Odilbald (in 898 overleden). Dat hier sprake is van het huidige eiland Texel (dat in die tijd waarschijnlijk nog geen eiland was) is uit de tekst niet op te maken.

Bonifatius

In de vita van Gregorius [10], geschreven door Ludger (±795), vertelt deze dat Bonifatius zijn prediking in Fresia begon vanuit Wyrda, dat op de oever van de Rhenus gelegen was.
Indien Wiron in Teisterbant te lokaliseren is, wordt met Wyrda mogelijk dezelfde plaats aangeduid. In dezelfde vita vermeldt Ludger dat de vermaarde plaats Dorestate (dat deel uitmaakte van Teisterbant), en dat deel van Fresia reikend tot aan de westelijke oever van de Lagbeki, omstreeks 750 tot de christenheid gerekend werd. Gedurende de regeringstijd van Pepijn III, de Korte (741-768) lag bij de Lagbeki de grens tussen de christelijke en de heidense Friezen. Teisterbant moet dus eerder, mogelijk mede door de prediking van Bonifatius, gekerstend zijn.

Conclusie

In de goederenlijst vinden we geen bevestiging van de interpretatie “Wiron is Wieringen, en Texlae is Tessel”. De mogelijkheid dat in het tweede gedeelte van de lijst bezittingen in Teisterbant opgesomd worden en dat de gangbare interpretatie “Wieringen en Tessel” onjuist is, is meer dan waarschijnlijk. Wegens schaarste aan gegevens is noch het een, noch het ander echt te bewijzen. Echter, wanneer aan de codex van Fulda conclusies verbonden worden aangaande het missioneringsgebied van Bonifatius is een juiste lokalisatie van de pagus Wirense wel van belang.





[1] Koch: Oorkondenboek van Holland en Zeeland nr.6.
[2] Sloet: Oorkondenboek Gelre en Zutfen nr 27.
[3] Koch: Oorkondenboek van Holland en Zeeland
nr 14.
[4] Koch: Oorkondenboek van Holland en Zeeland nr.55.
[5] Diplomata Belgica, ed. M. Gysseling en A.C.F. Koch, no 195.
[6] Blok D.P.: “Het goederenregister van de St.-Maartenskerk te Utrecht”. Mededelingen van de Vereniging van Naamkunde te Leuven 33 (1957) pp. 89-104.
[7] Henderikx P.A.: “Het cartularium van Radbod”. Datum et actum, Publicaties van het Meertens Instituut, deel 29, p.247. Amsterdam 1998.
[8] Muller-Bouman: Oorkondenboek van Het Sticht Utrecht nr 67.
[9] Muller-Bouman: Oorkondenboek van Het Sticht Utrecht nr.149.
[10] Gregorii abbatis Traiectensis, auctore Liudgero.

Geen opmerkingen: