maandag 31 december 2007

De Dani in Nederland




De Dani in Nederland


Door de schaarste aan gegevens is over de rol die de "Noormannen" in Nederland hebben gespeeld weinig bekend. Bovendien rijst de vraag of "Frisia", het gebied dat door Roric de Deen in bezit werd genomen, in Nederland juist gesitueerd wordt. De invloed van de "Dani" gedurende de tweede helft van de negende eeuw was zo groot, dat de stichting van een Noormannenrijk in Nederland bijna verwezenlijkt werd.
De vroegste vermelding van Deense plundertochten naar Nederland dateert uit ± 530. In het "Beowulf epos" wordt verhaald hoe Deense schepen onder aanvoering van koning Hygelac op rooftocht trekken naar Frisia. Een leger van Friezen, Hattuariërs (Hetwaren), en Franken weet de Denen te verslaan.
De gebeurtenis berust niet op fantasie, maar wordt inderdaad vermeld door Gregorius van Tours (580). Deze verhaalt de strijd tussen de Frankische Theodebert en koning Chochilaicus (Hygelac). Het strijdtoneel moet ergens in het gebied van Nijmegen of in Noord-Limburg gezocht worden. (zie bijgaand kaartje)
Rooftochten naar Frisia gedurende de zevende en achtste eeuw worden niet vermeld. De contacten tussen Nederland en Scandinavië beperken zich in die periode tot vreedzame handel. Het emporium "Dorestate" speelt hierin een grote rol. Handelsgoederen uit Scandinavië en Engeland, en goederen vanuit het Frankische rijk aangevoerd over de Rijn en de Maas worden in Dorestate verhandeld en verscheept.
Conflicten met de Denen worden in vroege teksten eerst weer vermeld in het begin van de negende eeuw, tijdens de regering van Karel de Grote. Deze voert al sinds jaren oorlog tegen de Saksen, en vervolgens tegen de Welatabi of Vilten aan de Baltische zee.
In "Het leven van Karel de Grote" schrijft Einhard: "De laatste oorlog die hij (Karel) ondernam was die tegen de Noormannen, die Denen worden genoemd….Hun koning Godfried was zo opgeblazen door ijdele hoop dat hij voor zichzelf de heerschappij over heel Germanië in het vooruitzicht stelde. Ook Friesland en Saksen beschouwde hij simpelweg als gebieden die hem toebehoorden." [1]
Om zich tegen de Franken te verdedigen liet Godfried een aarden wal opwerpen nabij de rivier de Eider, die van de Noordzee tot aan de Baltische zee reikte. In 810 zond hij een vloot van 200 schepen uit om een aanval op Frisia uit te voeren. Nog vóór de oorlog goed en wel begonnen was, werd Godfried door zijn eigen lijfwacht vermoord.
Karel had inmiddels een effectieve kustverdediging ingericht. Het zou tot 834 duren vooraleer de Denen opnieuw Frisia binnendrongen.
Daar na de dood van koning Godfried meerdere troonpretendenten elkaar de troon betwistten, woedde in Denemarken jarenlang de strijd om de macht. Eén van de elkaar snel opvolgende koningen was Harald, die omstreeks 813-814 korte tijd mee regeerde. Na uit het land te zijn verdreven zocht hij steun bij keizer Lodewijk de Vrome, opvolger van Karel de Grote. Deze zond hem naar Saksen en beval de Saksische hertogen hem te steunen. Harald had wisselend succes. Om zich te verzekeren van de blijvende steun van Lodewijk liet hij zich in 826 te Mainz dopen. Na deze feestelijke plechtigheid voer Harald met zijn vloot, vergezeld van de priester Ansgarius de Rijn af. Via Keulen werd Dorestate bereikt. Vandaar werd de reis voortgezet door Frisia naar Denemarken. Na Haralds doop beleende Lodewijk hem met Rustringen, een gebied aan de grens van Denemarken in noordelijk Saksen.

Harald en zijn beide neven Harald (de jongere) en in het bijzonder Roric spelen een hoofdrol bij de gebeurtenissen in Frisia gedurende de negende eeuw.
Met de eerste plundering van Dorestate in 834 begint voor Nederland de ellende die de Noormannenperiode met zich bracht. Het is niet duidelijk wie de initiator tot deze actie was. Waarschijnlijk was het Harald die zijn plannen in Denemarken niet had kunnen verwezenlijken.
Sedert 830 bestond er onenigheid tussen keizer Lodewijk en zijn drie zonen Lotharius, Lodewijk (de Duitser) en Karel (de Kale).
Er wordt wel verondersteld dat mogelijk Lotharius Harald in zijn politiek betrok.
In 834 wordt Lotharius naar Italië verbannen.




klik op afbeelding voor vergroting







De "Annales Bertiniani" vermelden anno 834:
"classis de Danis veniens in Frisiam, aliquam partem ex illa devastavit et inde per vetus Traiectum ad emporium quod vocatur Dorestatus venientes, omnia diripuerunt…". [2]
(Deense schepen verschenen in Frisia, verwoestten een deel en gingen vandaar over vetus Traiectum naar de havenplaats Dorestate die ze geheel uitplunderden).
In andere annalen wordt Traiectum niet genoemd, wel de plundering van Dorestate.
In Traiectum hebben de Denen blijkbaar niets kunnen uitrichten. Mogelijk hebben ze op de kust van Frisia geplunderd, zijn de Maas-Rijnmond binnen gezeild en via de Maas richting Maastricht gevaren. Zonder daar iets te kunnen doen zullen ze teruggekeerd zijn om het onbeschermde Dorestate te plunderen en te verwoesten.
In 835 wordt Dorestate nogmaals bezocht en in brand gestoken. Mensen worden als slaven weggevoerd. De kustverdediging is in de loop der jaren verwaarloosd, een leger om de Noormannen af te slaan is niet snel genoeg ter plaatse.
In 836 is de aanval gericht tegen Antwerpen (Andoverpia) en tegen het aan de Maasmond gelegen "Witlam emporium".
In 837 wordt Walacria verwoest. Walacria zal zeker niet zonder meer als Walcheren geïnterpreteerd mogen worden, daar eerst vanaf de achtste eeuw in Zeeland weer van enige bewoning sprake kan zijn. Kennelijk wordt een groter gebied aangeduid, mogelijk Frisia ten zuiden van de Maas, tot aan het Sincfal (een zee-inham ter hoogte van Brugge).
Bij deze aanval in 837 sneuvelen de Frankische graaf Eggehard en de Deense edelman Hemming, die in dienst van Lodewijk is getreden. Aansluitend op de plundering van Walacria volgt wéér een plundering van Dorestate. Alleen al door het feit dat jaar op jaar de stapelplaats Dorestate het moet ontgelden, moeten we aannemen dat het hier niet alleen gaat om de vicus, maar ook om de streek Dorestate.
De keizer, op weg naar Rome, keert terug en begeeft zich naar Nijmegen (ad Noviomagum castrum, vicinum Dorestate), dat aan Dorestate grenst [3], om maatregelen te treffen voor een betere verdediging van Frisia.

In 837 valt Frisia binnen het rijksdeel van Karel de Kale, in 839 wordt het hele rijk verdeeld in drie delen, West-Francië komt aan Karel de Kale, Lotharius krijgt het Middenrijk, Lodewijk de Duitser Oost-Francië.
Frisia tot de Maas valt binnen het rijk van Lotharius. De Annales Bertiniani vermelden als behorend tot het rijk van Lotharius:
(…) regnum Saxoniae cum marchis suis, ducatum Fresiae usque Mosam, comitatum Hamarlant, comitatum Batavorum, comitatum Testrabenti cum Dorestate (…). [4]
Traditioneel wordt dit opgevat als het hertogdom Frisia, en daarnaast (niet tot Frisia behorend) de graafschappen Hamalant, Batuve en Teisterbant. "Frisia" wordt dus langs de huidige kust gesitueerd.
Dorestate, het "emporium" in Teisterbant, zou dan buiten het hertogdom Frisia vallen. Een niet voor de hand liggende interpretatie, mede daar de bewoners van Teisterbant als Friezen worden aangeduid.[5] Zoals ook uit de hierna te bespreken gebeurtenissen zal blijken, moeten we aannemen dat de graafschappen Hamalant, Batuve, en Teisterbant tot het ducatum Frisia behoorden, er zelfs de kern van uitmaakten.
De vertaling zou dan moeten zijn: Ducatum Frisiae usque Mosam, te weten comitatum Hamarlant, comitatum Batavorum, comitatum Testrabenti cum Dorestate. Frisia usque Mosam strekte zich uit vanaf deze comitates tot de eilanden in zee.
In 839 beleent keizer Lodewijk de Vrome de Deense prins Harald, (neef van de eerder genoemde Harald van Riustringen) met Walacria, en diens broer Roric met Dorestate. Dit hield in dat zij ook met de verdediging van hun leen belast waren.
Keizer Lodewijk overlijdt in 840.

Frisia tot de Maas was in 839 aan Lodewijks zoon Lotharius toegewezen. Frisia ten zuiden van de Maas viel binnen het rijk van Karel de Kale. Lotharius bezette Karels deel van Frisia tussen Maas en Sincfal en handhaaft Harald in Walacria.[6] Hij beschuldigt Roric, die onder keizer Lodewijk Dorestate in leen hield, van verraad (valselijk, volgens de kroniek) en zet hem gevangen. Roric weet te ontsnappen, hij zoekt steun bij Lodewijk de Duitser en wijkt uit naar Saksen. Van daaruit houdt hij

zich (hoewel dit nergens uitdrukkelijk vermeld wordt), bezig met plundertochten in Frisia. In 846 worden Westrachië, Ostrachië, en opnieuw Dorestate geplunderd.[7] Lotharius, die zich in zijn paleis in Noviomagus bevindt, moet machteloos toezien.[8]


Klik op afbeelding voor vergroting
In 847 zeilen de Denen de Rijn op, langs Dorestate en bereiken de vicus van Meginhard, negen mijl stroomopwaarts van Dorestate gelegen, in het graafschap Batuve. Ze verslaan de Frankische graven Sighir en Liuthar.
In 850 verschijnt Roric met een grote vloot, hij richt vernielingen aan op de kust van Frisia en vaart via de Ostia Rheni naar Dorestate dat hij bezet. Lotharius is te zwak om hem te weerstaan en ziet zich gedwongen Roric als vazal aan te nemen, met alle rechten en plichten die daaraan verbonden zijn.[9]
Roric ontvangt "Dorestate en andere graafschappen" in leen. Van deze graafschappen zijn ongetwijfeld Teisterbant, Batuve, en Hamalant de belangrijkste. (graafschappen in Holland, Friesland of Groningen zijn overigens ook niet bekend). Dat het "graafschap Batuve" deel uitmaakte van Rorics Friese leen blijkt o.a. uit een oorkonde van Lotharius II, d.d. 13 sept. 860. Deze oorkonde vermeldt een schenking "ex benificio Hroric" aan de abdij van Lobbes "in de villa Gannita". Gannita (Gendt) ligt in het graafschap Batuve. Dus uit het leen van Roric in het graafschap Batuve.[10]

Rorics broer Harald (de jongere) is in 845 gesneuveld. Zoals ook zal blijken uit het vervolg van dit betoog moet Roric in 850 heel Frisia in leen hebben ontvangen. Toch blijft hij pogingen in het werk stellen om de troon van Denemarken te bezetten. De annales Bertiniani melden anno 855:
"Lotharius totam Fresiam filio suo Lothario donat. Unde Roric et Godefridus patriam, id est Daniam, repedant spe potestatis regiae nanciscendae".
Lotharius geeft geheel Frisia aan zijn zoon Lotharius (II), Roric en Godfried (zoon van Harald de Oude) keren terug naar Denemarken in de hoop daar de macht te verwerven. Dit lukt echter niet, en Roric neemt opnieuw bezit van Dorestate en Frisia, nu uiteraard met Lotharius II als leenheer.
In 857 doet Roric opnieuw een poging de macht in Denemarken te verwerven. Hij rust een vloot uit, vaart naar zijn vaderland, maar kan de overwinning niet behalen. Via onderhandeling met de Deense koning Horic komt hij wel in bezit van een deel van het land, het gebied tussen de Eider en de zee. Daar verblijft hij meerdere jaren, waardoor van de verdediging van Frisia niet veel terecht komt. Met als gevolg dat Dorestate, het graafschap Batuve, en omliggend gebied in dat jaar door andere Denen verwoest wordt. Ook Traiectum moet het in dat jaar ontgelden. De stad wordt in 857 zo zwaar getroffen dat bisschop Hunger en zijn clerici uit de stad moeten vertrekken om tenslotte een toevlucht te vinden in het klooster Odiliënberg, dicht bij het huidige Roermond.

In zijn "legende van Sint Servaas" geeft Henric van Veldeke (± 1100) een beschrijving - uit overlevering van zijn tijd - waardoor we ons een voorstelling kunnen maken hoe verwoesting en brandstichting toentertijd toegingen:
(zeer vrije vertaling in huidig Nederlands):
Nadat Karel gestorven was
kwam het volk der Denen
met geweld in het land
tot groot verdriet van velen
in Lotharingen
dat zij het land bedwongen
tussen de Maas en de Rijn
was nu eenmaal zo
dat land hadden ze al veroverd
waar ze gebruik van mochten maken
dat beroofden en bestalen ze
tot ze in Maastricht kwamen
waar de goede sint Servaas
verheven en geëerd werd
en het waardig heiligdom
dat zich bevond in zijn domkerk
in het vuur wilden verbranden
sint Servaas was daar
en hij strafte vreselijk
met ladders klommen ze op het dak
en staken de kerk in brand
met vuur en met vlas
met droog hout en met stro
toen schrokken ze terug
want sommigen verbranden
zichzelf en hun kleren
door hun eigen vuur
ze moesten het duur bekopen
dat ze de kerk aanstaken
sommigen braken de nek
die naar beneden stortten
sommigen kleefden aan de muur
men zag ze verschrikkelijk gebaren
alsof ze monsters waren
dat deed de levende God
sommigen bleven hangen
aan het dak met de handen
totdat ze zich bekeerden
die bereid waren
God om genade te smeken en sint Servaas
die hij genade wilde schenken
die vergaf hij zijn toorn
de anderen gingen alle verloren
zo strafte sint Servaas.

In 859 volgt weer een verwoesting van Batuve.
Hoe lang Roric in Denemarken verbleven heeft is uit de kronieken niet op te maken. In 862 is hij in elk geval weer in zijn Friese leen terug. Er is een schrijven uit dat jaar bewaard van aartsbisschop Hincmar van Reims, waarin deze Roric vermaant om geen hulp te verlenen aan Boudewijn van Vlaanderen. Boudewijn heeft de dochter van Karel de Kale ontvoerd en wil haar huwen. Maar Karel geeft geen toestemming, waarop Boudewijn wordt geëxcommuniceerd. Hincmar verzoekt tevens aan bisschop Hunger van Traiectum, om de niet lang daarvoor tot het Christendom bekeerde Roric op het hart te drukken Boudewijn op geen enkele wijze te ondersteunen. Roric moet dus vóór die tijd zijn teruggekeerd in zijn Friese hertogdom.

In 863, heel vroeg in het jaar, zeilt een Deense vloot de Rijn op richting Keulen, ze ontvolken
het emporium Dorestate en varen dan verder de Rijn op naar Xanten, waar veel Friezen en Friese kooplui naar toe gevlucht zijn. De stad wordt verwoest en veel mensen worden gedood of gevangen genomen.[11]
Ook de kerk van St. Victor in Xanten moet er aan geloven, de relieken van de heilige worden op het nippertje gered en naar Keulen gebracht.
De Dani varen vervolgens verder en installeren zich op een eiland bij Neuss. Lotharius tracht van de ene zijde van de Rijn, de Saksen van de andere zijde, hen te verjagen, maar het duurt tot april eer de Denen, mede door bemiddeling van Roric, besluiten terug te keren.[12] Waarschijnlijk is Rodulf, zoon van Harald de jongere, de leider van deze expeditie geweest. In 864 wordt namelijk aan Rodulf door Lotharius II een schatting (afkoopsom) betaald.
De annales Xantenses vermelden ook in volgende jaren invallen in Frisia, maar ze schijnen minder ernstig te zijn geweest. Ze worden in de overige annalen niet genoemd.
Vanaf deze tijd horen we van Dorestate vrijwel niets meer. De stapelplaats heeft niet alleen door de vele plunderingen, maar ook door een gewijzigde watersituatie haar belang verloren. De havens Tiel aan de Ostia Rheni en Deventer aan de IJssel nemen vanaf nu haar taken over.

In augustus 869 sterft Lotharius II. Zijn oom Karel de Kale maakt meteen van de gelegenheid gebruik om Lotharingen te bezetten. In september laat hij zich te Metz tot koning kronen. Vervolgens neemt hij bezit van het paleis in Aken. Hij doet er alles aan om de adel en geestelijkheid van Lotharingen over te halen hem te erkennen. Ook met Roric sluit hij in januari 870 te Nijmegen een verbond om zich van diens hulp te verzekeren.
Lodewijk de Duitser kan aanvankelijk wegens ziekte niets doen tegen deze gang van zaken, die volledig in strijd is met vroeger gemaakte afspraken. Lodewijk herstelt echter spoedig, en Karel ziet zich gedwongen te onderhandelen over de verdeling van Lotharingen. Lodewijk begeeft zich naar Meerssen, Karel naar Herstal.
Te Caestert (een vroeger Romeins castrum op 4 km ten zuiden van Maastricht), halverwege Herstal en Meerssen gelegen, wordt het definitieve verdelingverdrag gesloten. Voor het noordelijk gedeelte van Lotharingen vormt de Maas vanaf Luik de scheiding van het gebied van Karel en Lodewijk. Tweederde van Frisia (Hamalant, Batuve, Teisterbant, vanaf de Maas tot aan zee) valt toe aan Lodewijk de Duitser, eenderde (zuidelijk van de Maas tot het Sincfal) aan Karel de Kale.

Roric wordt dus zowel vazal van Lodewijk als van Karel. In 872 vaart hij samen met Rodulf de Maas op naar Maastricht om daar Karel de Kale te ontmoeten. Karel neemt Roric aan als zijn vazal, Rodulf accepteert hij niet.[13]
In 873 vaart Roric opnieuw de Maas op naar Maastricht, nu om de eed van trouw af te leggen aan Lodewijk de Duitser. Lodewijk moet gijzelaars zenden naar Rorics schip, alvorens deze het waagt zich naar Aken te begeven. Hij legt de eed af en wordt door Lodewijk als vazal aangenomen.[14]
Rodulf, afgewezen als vazal, besluit zijn plundertochten te hervatten. Hij valt met een kleine vloot Ostrachia binnen, en eist een schatting van de bewoners. Deze weigeren, waarop Rodulf dreigt alle mannen te vermoorden en vrouwen en kinderen weg te voeren. Een gevecht volgt, waarbij Rodulf sneuvelt.[15]
Voor Frisia volgt een wat rustiger periode, die tot 880 duurt. In de jaren tussen 873 en 882 moet Roric overleden zijn, in de annalen wordt het jaar van zijn overlijden niet vermeld.
Ruim veertig jaar heeft Roric de loop der gebeurtenissen in Frisia mee bepaald. Aanvankelijk speelde hij de bedenkelijke rol van plunderaar en vervolgens van veroveraar. Ondanks alles noemen de annalen van Fulda hem in 882: "Nordmannus Francorum regibus fidelis", de Noorman, trouw aan de Frankische vorsten. Een directe opvolger had hij niet, zijn Deense rijk wordt, zoals we zullen zien, echter nog enkele jaren voortgezet.

Vanaf het jaar 878 concentreert zich rondom Gent en Kortrijk een groot Noormannenleger. Naast Denen, ook Noren die van Engeland zijn overgestoken, verdreven door de Engelse koning Alfred. Bovendien Noormannen die tot dan toe in Frankrijk opereerden. Boudewijn van Vlaanderen overlijdt in 879, de Noormannen hebben in het Scheldegebied weinig te vrezen.
Waarschijnlijk is het een deel van dit leger dat in 880 de Waal opvaart, en vervolgens de Rijn tot de stad Birten. Deze plaats, waar veel Friezen woonden, wordt in de as gelegd. De Noormannen keren daarna terug naar Nijmegen, waar ze rondom het paleis een wal opwerpen, om daar hun winterkwartieren in te richten.[16]
Lodewijk de Duitser, overleden in 876, is inmiddels opgevolgd door zijn drie zonen: Karloman, Karel - bijgenaamd de Dikke - en Lodewijk III. Deze laatste komt na de dood van Lodewijk de Duitser o.a. in het bezit van Frisia en Saksen.
Lodewijk III belegert de Noormannen die zich in het paleis van Nijmegen verschanst hebben, maar zijn leger is niet in staat de Noormannen te verdrijven. De Hamalantse graaf Eberhard wordt zelfs gevangen genomen. Slechts door onderhandelingen weet Lodewijk de Noormannen te bewegen weg te trekken. Voor Eberhard moet een hoog losgeld betaald worden. Alvorens te gaan, roven ze wat er is en steken het paleis in brand.

Het grote Noormannenleger dat reeds enkele jaren het Scheldegebied en omgeving had geplunderd moest uitzien naar nieuwe streken waar nog iets te halen viel. Al eerder hadden ze tochten in oostelijke richting ondernomen. Onder aanvoering van hun "koningen" Godfried en Siegfried, trekken ze in 881 naar het Maasgebied, en richten een groot kamp in bij Haslon aan de Maas.[17] Vanuit deze basis overvallen en verwoesten ze allereerst Luik, Maastricht, en Tongeren. Vervolgens gaan hun tochten naar Ripuarië. Keulen wordt verwoest, Bonn, Zülpich, Jülich, Neuss. Kerken en kloosters gaan in vlammen op, Inde, Malmedy, Stavelot. Ze kunnen praktisch ongestoord hun gang gaan. Tenslotte plunderen ze Aken en stallen hun paarden in de kapel van Karel de Grote.
Lodewijk III is ziek, hij overlijdt in januari 882. Lodewijks broer Karel de Dikke, die zich in Italië bevindt, wordt te hulp geroepen. Deze begeeft zich naar het noorden, wordt eerst nog tot keizer gekroond, en verzamelt dan een groot leger. De Noormannen verwoesten intussen Koblenz, steken Trier in brand, en plunderen het Moezel- en Maasgebied.
Eindelijk, het is inmiddels juli 882, wordt het kamp in Haslon ingesloten door de troepen van Karel de Dikke. Karel beperkt zich tot belegering en aarzelt om tot de aanval over te gaan. Zware regenval, en het uitbreken van epidemieën maken de situatie voor beide legers nauwelijks houdbaar. De weifelachtige houding van Karel dwingt hem tenslotte tot onderhandelen. De eisen van de Noormannen zijn hoog, maar Karel stemt toe. Godfried verlangt het vroegere leen van Roric, Siegfried is tevreden met een afkoopsom van 2080 pond goud en zilver. Godfried - waarschijnlijk verwant met Roric, hoewel de familieband niet bekend is - laat zich dopen, en huwt Gisela, een dochter van Lotharius II.
Het gebied van Roric, dat Godfried nu in leen krijgt, "Dorestate en andere graafschappen", wordt door Regino van Prüm omschreven als "Fresia provincia".
De Annales Fuldenses omschrijven "Fresia provincia" als: "de graafschappen en beneficiën die de Noorman Roric in Kinnin in leen hield".
De kern van Frisia, die omstreeks 850 met het gebied rond Dorestate werd aangegeven, is rond 880 blijkbaar opgeschoven in oostelijke richting naar Kinnin of Kinheim in het graafschap Hamalant.[18] De voortdurende plunderingen in Dorestate en in het graafschap Batuve zullen daar niet vreemd aan zijn.

Kinheim is het gebied bij en ten noorden van Wesel, waar we vervolgens Godfried ook zien opereren. Traditioneel wordt "Kinheim" als Kennemerland geïnterpreteerd. De plaatsen die bekend zijn uit de Noormannentijd tonen aan dat die interpretatie niet juist is. Zoals eerder opgemerkt, strekte m.i. het gebied van het ducatus Frisia zich niet uit langs de huidige kust, maar vanaf het Sincfal over Midden-Nederland naar Münsterland.
Godfried installeert zich in zijn nieuwe gebied, en o.a. Wichman, graaf van Hamalant; Rixfried graaf van Batuve; en Gerulf, (waarschijnlijk) graaf van Teisterbant; worden zijn vazallen. Of Godfried zich van zijn taak, de grensverdediging van het Frankische rijk, behoorlijk kwijt, lijkt twijfelachtig. In 884 valt een vloot uit Denemarken binnen. Met toestemming van Godfried varen de Denen vanuit Kinheim de Rijn op naar Duisburg, waar ze zich verschansen om er de winter door te brengen. Erg veel schade kunnen ze niet aanrichten, de Saksische graaf Hendrik weet grotere plundertochten te voorkomen.[19] In het voorjaar trekken ze terug naar de kust.

Godfried acht zijn positie zo sterk dat hij plannen begint te smeden om zijn gebied uit te breiden. Hij treedt in onderhandeling met Hugo, bastaardzoon van Lotharius II. Deze stelde zich voor Lotharingen in bezit te kunnen krijgen, waarbij hij de hulp van Godfried goed zou kunnen gebruiken.
Godfried zendt de Friese graven Gerulf en Gardulf als afgezanten naar Karel de Dikke. Zijn eis komt neer op het volgende: indien Karel verwacht dat hij, Godfried, de grens van het rijk zal blijven verdedigen tegen andere Noormannen, dan verlangt Godfried gebieden bij Confluentes, Andrenacum, Sincicha, (Koblenz, Andernach, Sinsig) en andere gebieden rijk aan wijngaarden, daar in zijn eigen gebied Frisia geen wijn verbouwd wordt.[20] Karel acht het niet mogelijk om Godfried, ondanks deze brutale eis, met geweld het land uit te jagen. Bovendien is hem, waarschijnlijk door toedoen van graaf Gerulf, het bondgenootschap met Hugo ter ore gekomen. Om Godfried uit te schakelen besluit men gebruik te maken van een list. Er wordt een afspraak gemaakt met Godfried om over diens eis te onderhandelen. Plaats van samenkomst is Herispich (Spijk), waar de Waal zich aftakt van de Rijn. Dat Godfried zich voor dergelijke onderhandelingen ver buiten zijn gebied zou begeven - en dat moeten we veronderstellen indien we Frisia situeren langs de kust - is zeer onwaarschijnlijk. Heripich ligt echter in Kinheim, de kern van Godfrieds gebied. Een kleine afvaardiging, waaronder aartsbisschop
Willibert van Keulen en Hendrik, markgraaf van Saksen, wordt door
Godfried ontvangen. Volgens vooropgezet plan lokt Eberhard - dezelfde die in 880 door de Noormannen te Nijmegen gevangen werd genomen - een twist uit met Godfried, en voor deze zich realiseert wat er gebeurd, trekt Eberhard zijn zwaard en steekt hem neer. Hetzelfde lot treft de overige Denen rond Godfried. Nog onkundig van deze moord, zeilt
intussen een Noormannenvloot de Rijn op en bedreigt het Westfaalse gebied. Daar stuiten ze op de Saksen die graaf Hendrik onopvallend op de achtergrond heeft gehouden. In de rug worden de Denen aangevallen door de Friezen van Teisterbant die in hun kleine boten gevolgd zijn. Tegen deze onverwachte tegenstand moeten de Noormannen het afleggen en ze worden in de pan gehakt.[21]

Hiermee komt een abrupt einde aan de macht van de Denen in Frisia. Zo Godfried de politiek van Roric had doorgezet zou de Deense overmacht in Frisia mogelijk geleid hebben tot een Nederlands Normandië. We mogen aannemen dat in de veertig jaar van hun aanwezigheid een kleiner of groter aantal Denen zich hier gevestigd heeft. Die periode was echter te kort en te chaotisch om een blijvende Deense invloed te verwachten.
Graaf Eberhard wordt hertog van Hamalant. Gerulf is de stamvader van de Hollandse graven, die terecht, zich nog generaties lang comites Fresonum blijven noemen.
[1] Einhard: Het leven van Karel de Grote. Vertaald door P. De Rynck, Amsterdam 1999.
[2] M.G.S. I: p.428
[3] Annales Bertiniani anno 837
[4] M.G.S. I: p.435.
[5] Annales Fuldenses anno 885.
[6] Annales Bertiniani anno 841.
[7] Voor de situering van Ostrachië en Westrachië zie SEMafoor 2.4, november 2001.
[8] Annales Fuldenses, anno 845
[9] Annales Fuldenses, anno 850.
[10] M.G.H. Diplomata Karolinorum, Lothar I, II, 860.
[11] Annales Bertiniani anno 863.
[12] Annales Xantenses anno 864.
[13] Annales Bertiniani anno 872.
[14] Annales Fuldenses anno 873.
[15] Annales Fuldenses anno 873.
[16] Annales Fuldenses anno 880.
[17] Elslo bij Maastricht, of Asselt bij Roermond.
[18] De pagus Kinheim, SEMafoor augustus 2001.
[19] Kroniek van Regino van Prüm anno 884.
[20] Kroniek van Regino van Prüm anno 885.
[21] Annales Fuldenses anno 885.

Geen opmerkingen: