Ostrachië en Westrachië.
In annalen, oorkonden en vitae van vóór het jaar 1000 komen de namen "Ostrachië" en "Westrachië" meerdere malen voor als gebieden die deel uitmaakten van Frisia. De geschiedenis van het huidige Friesland werd al vroeg bestudeerd, en wanneer de naam Frisia genoemd werd, dacht men aan de noordelijke kuststreek van Nederland. Ostrachië en Westrachië werden dan ook geïnterpreteerd als Oostergo en Westergo in Friesland.
Het is niet gemakkelijk zich een beeld te vormen van het gebied dat nu Nederland heet gedurende de periode van 300 tot 800 n.Chr.
Bodemkundigen en archeologen stellen bepaalde feiten vast, die door schaarse eigentijdse schriftelijke berichten worden bevestigd.
Het is bekend dat in de tweede helft van de derde eeuw het klimaat verslechterde. Het grondwaterpeil steeg, de rivieren konden hun water minder snel afvoeren dan voorheen, zodat grote gebieden regelmatig overstroomden. Daar dijken ontbraken hadden ook stormvloeden vanuit zee vrij spel in de op zeeniveau gelegen gebieden. Zeeland, grote gebieden van Holland, Utrecht, Gelderland, Overijssel, Friesland en Groningen waren niet langer continu bewoonbaar. Archeologen hebben vastgesteld dat de Romeinse forten langs de Oude Rijn omstreeks 275 n.Chr. werden verlaten, en dat het westelijk en noordelijk deel van het huidige Nederland ontvolkt raakte. De Romeinen verlegden hun grens en de inheemse bevolking trok zich terug op hoger gelegen gronden, ofwel trachtte zich op terpen te handhaven.
Het is onduidelijk hoe we ons Nederland gedurende die periode moeten voorstellen. Welke delen waren continu bewoonbaar, hoe was de loop van de rivieren, waar bevonden zich grote meren, zee-inhammen, etc.?
.
Bezien we op de atlas het gebied van het huidige Nederland dat op zeeniveau of lager ligt, dan kunnen we ons enig idee vormen van die delen van ons land die zonder bedijking - dijken waren er vóór 1000 niet - regelmatig overstroomd moeten zijn, hetzij door stormvloeden van zee, hetzij door de rivieren.
De beschrijving die de Ravennas ( ± 680) van de toenmalige wereld geeft, vertelt - hoe vaag ook - iets over ons land.
"de Rhenus", zegt hij, "stroomt onder Dorestate in zee".
Zelfs indien we aannemen dat het vroegere Dorestate bij Wijk bij Duurstede gezocht moet worden[1], mogen we veronderstellen dat hij zich zo niet zou uitdrukken indien de monding van de Rijn op de huidige kust lag. Hij legt de kustlijn dus meer oostelijk. Van Frisia is hem weinig meer bekend dan dat het grenst aan Saxonië en zich uitstrekt tot de eilanden in zee.
De Ravennas noemt eilanden langs de noordelijke kusten. Na Saxonië, zegt hij, liggen in zee de eilanden Nordostrachië en Neustrachië. Vrijwel zeker worden Ostrachië en Westrachië hier voor het eerst genoemd.
Dat de Ravennas het huidige Friese Oostergo en Westergo aanduidt is in feite uitgesloten, deze gebieden lagen op zeespiegelniveau en bestonden slechts uit een aaneenschakeling van kweldergebieden. Alleen de heuvels van de Veluwe en de Utrechtse Heuvelrug verhieven zich als twee eilanden boven zeespiegelniveau. Dat deze eilanden, temidden van een uitgestrekt waterland, de door de Ravennas als Nordostrachië en Neustrachië aangeduide eilanden waren, mogen we wél verwachten.
Laten we de teksten waarin Ostrachië en Westrachië genoemd worden volgen, en zien of bovengenoemde veronderstelling juist is.
De eerstvolgende tekst waarin beide namen voorkomen betreft het relaas van de expeditie tegen de opstandige Friezen door Karel Martel in 734. In meerdere annalen wordt deze gebeurtenis vermeld. De tocht wordt als volgt verhaald:
"praefatus princeps audacter navale evectione praeparat, certatim alto mare ingressus,navim copia adunata, Unistrachia et Austrachia insulas Frigionum penetravit, super Bordine fluvio castra ponens". [2]
(voornoemde vorst bereidde een stoutmoedige vlootexpeditie voor, voer de zee op, verenigde zijn schepen, drong de eilanden Unistrachia en Austrachia.binnen en richtte zijn kamp in op de oever van de rivier de Bordine.)
Karel zal met zijn vloot de Rijn of de Maas zijn afgevaren. Moeten we aannemen dat hij via de Zeeuwse wateren de zee is opgegaan en vervolgens langs de kust richting Friesland?
Of dat hij via de Oude Rijn op een of andere wijze de zee kon bereiken - het IJsselmeer bestond nog niet - om vervolgens door een waddengebied het Friese kwelderland binnen te dringen? [3] Een en ander wordt wel gesteld, maar is op zijn minst zeer onwaarschijnlijk.
Bovendien trok Karel Martel op tegen opstandige Friezen. Het gebied waar hij zijn expeditie op richtte maakte dus al deel uit van het Frankische rijk. Voor wat betreft Friesland is ook dat onwaarschijnlijk.
Een geografisch gegeven, vermeld door de kanunnik Nicolas van Luik (1140), heeft tot heden weinig aandacht gekregen. In zijn "Vita Landiberti" zegt Nicolas:
"…quo fluvius Mosa Reni fluminis aquis infectus et tumidus iamque se ipso maior fontique suo per omnia dissimilis non longe a mari Anglico Taxandros et ceteros eiusdem regionis accolas a Fresonibus dividit."
(waar de rivier de Maas de rivier de Rijn in zich opnam breidde ze zich uit tot een immense watervlakte niet veel verschillend van de Engelse zee, waardoor Taxandrië en de aanliggende gebieden gescheiden waren van de Friezen).
Kanunnik Nicolas beweert dus dat ten tijde van bisschop Lambertus - de tweede helft van de zevende eeuw - vanaf het punt waar de Maas het water van de Rijn in zich opnam (westelijk van Nijmegen) zich een immense zee-inham uitstrekte.
Deze zeearm moet, veronderstel ik, diep het laaggelegen land binnengedrongen zijn, tot op weinige kilometers van Nijmegen.
Het samenvloeien van Maas en Rijn wordt door Caesar (± 50 v.Chr.) al vermeld bij zijn beschrijving van de strijd met de Usipeten en de Tencteren. Op het einde van het gevecht "…wierpen de mannen die nog over waren zich in de rivier, op het punt waar Maas en Rijn samenstromen".[4]
Tacitus verhaalt aan het einde van zijn beschrijving van de opstand van de Bataven (70 n.Chr.) de vlootshow van Civilis: "…zo te zeggen op een kleine zee, gevormd op het punt waar de mond van de Maas het water van de Rijn naar de oceaan brengt".[5]
Tacitus vermeldt tevens dat de Romeinse konvooien uit Gallië deze kleine zee opvoeren. Dat deze vaarroute gedurende de gehele Romeinse periode gebruikt werd is ook bekend door de Nehalennia-altaren die bij Colijnsplaat opgevist zijn.
Hier is dus sprake van een zee-inham die tot een bepaald punt westelijk van Nijmegen reikt.[6] Deze zee-inham, al in de Romeinse tijd bevaren, zal na de derde eeuw bij natter klimaat zijn uitgegroeid tot de immense watervlakte waarvan Nicolas spreekt.
Het water zal verder oostelijk zijn opgedrongen, waarschijnlijk tot op weinige kilometers westelijk van Nijmegen. Op dit punt zou naar mijn mening Dorestate gezocht moeten worden. Een strategische plaats waar Maas en Rijn op de zee-inham uitmondden. Een plaats, waar een "emporium", een stapelplaats, verwacht mag worden.
Het is voorstelbaar dat Karel Martel met zijn vloot vanaf Maas of Rijn deze zeearm opvoer en vervolgens de Bordine bereikte, een water tussen Veluwe en Utrechtse Heuvelrug, tussen Ostrachië en Westrachië.
Dat de huidige Veluwe in de Merovingische tijd bewoond werd is bekend. Als op het einde van het eerste millennium het grondwaterpeil zakt, verdwijnen hier de bossen en vele nederzettingen. Dan is er ook geen sprake meer van twee eilanden.
De namen Ostrachië en Westrachië komen we in de teksten weer tegen in verband met de moord op Bonifatius in 754.
Op het einde van zijn leven draagt Bonifatius zijn bisschopszetel te Mainz over aan Lullus. Hij vaart de Rijn af:
"navem ascendit ac per Reni fluminis albeum penetrans nocturna portuum navigio exquesivit loca, donec aquosa Fresonum arva ingrediens trans stagnum, quod lingua eorum dicitur Aelmere".[7]
(hij ging aan boord van een schip en door de valleien van de rivier de Rijn kwam hij in de nacht aan in een havenplaats op een uitgelezen plek, en ging het waterrijke Friese gebied binnen over het ondergelopen land, dat in hun taal Aelmere genoemd wordt.)
Die havenplaats, waarvan de naam niet genoemd wordt is, neem ik aan, Dorestate.
Evenals Karel Martel begeeft Bonifatius zich naar de fluminis Bordne, een water dat de grens vormt tussen het in de volkstaal genoemde "Ostor- en Westeraeche".[8]
Wat moeten we ons bij het begrip "Aelmere" voorstellen? Men is geneigd dit zonder meer als het IJsselmeer te vertalen. Het IJsselmeer, de vroegere Zuiderzee, is echter eerst in de twaalfde eeuw ontstaan. Daarvóór was het niet een open zeearm, maar een waterland waar de Vecht en de IJssel zich een weg zochten naar zee. We moeten het ons voorstellen zoals de overige vrijwel op zeespiegelniveau gelegen gebieden in Nederland. Gebieden met ontelbare kreken en waterlopen, dan weer overstroomd, dan weer land. Het begrip Aelmere zal een veel ruimer begrip zijn geweest dan het gebied dat later het IJsselmeer werd, en dat eerst in de twaalfde eeuw ontstond door inbraak vanuit zee.
Alleen lieden die bekend waren met de eindeloze plassen en waterlopen konden die gebieden bevaren.
Bonifatius werkte de eerste jaren van zijn missiearbeid "in australi parte Almari", in het zuidelijk deel van het Almare.[9]
Daarna predikte hij meer oostelijk, in Saksen, vervolgens Hessen en Thüringen. Op het eind van zijn leven keert hij terug naar Frisia. Daar wordt hij tenslotte vermoord, in Austrachië, op de oever van de Bordne, waar hij met zijn gezellen een kamp had opgeslagen.
De namen Austrachië en Westrachië komen in de noormannentijd, de negende eeuw, enkele malen voor in de bronnen. 846:
"Norhtmanni Ostraciam et Westraciam vastaverunt et vicus Dorestatum cum alliis duabus villis incenderunt igni, vidente Lothario imperatore, cum esset in Noviomago castro, sed scelus ulcisci nequiverat".
(de noormannen hebben Ostraciam en Westraciam verwoest en de vicus Dorestate
met twee andere plaatsen. Keizer Lotharius die zich in zijn castrum te Nijmegen bevond, was niet bij machte iets te doen.) [10]
Ostraciam, Westraciam en Dorestate worden in één adem genoemd.
Dat er in Dorestate iets te halen viel is bekend, in Westrachië - o.i. de Utrechtse Heuvelrug - eveneens. We hoeven slechts te denken aan het rijke grafveld van Rhenen en aan de belangrijke vondst van Merovingische munten in Remmerden.
De Veluwe bestond in de Karolingische tijd uit dichte loofbossen, afgewisseld met akkers. Het op de Veluwe aanwezige moerasijzererts leidde tot belangrijke ijzerproductie. Het gebied was toentertijd dicht bewoond. De kaalslag van bossen ten behoeve van de ijzerproductie, tezamen met de droogte in het laatste kwart van het eerste millennium veroorzaakten zandverstuivingen en tenslotte het ontstaan van het landschap zoals wij de Veluwe nu kennen.
In 873 sneuvelt de Noorman Rodulf, neef van hertog Rorik die het gebied in leen had, in pago Ostrachia.[11]
De pagus Westrachië wordt genoemd in een schenkingsoorkonde d.d. 855.[12] Folckerus schenkt goederen, gelegen in het graafschap Hamaland en in het graafschap Batuve, aan de abdij van Werden. Er worden zes pagi genoemd, waaronder Westrachi.
De graafschappen Hamaland en Batuve bevonden zich in huidig Midden-Nederland. Westrachië moeten we dus ook dáár, en niet in Friesland lokaliseren. De akte werd ook daar opgemaakt, in Hlara (Laar bij Rhenen) en in Hlegilo (onbekend) in het graafschap Batuve.
Als vanaf de achtste eeuw ket klimaat in Nederland droger wordt; het grondwaterpeil zakt; dijken aangelegd worden; ontstaat een totaal ander Nederlands landschap.
Geschiedvorsers uit de zestiende eeuw, die met de toenmalige kennis de geschiedenis van Frisia en de Friezen trachtten te reconstrueren uit oude schriftelijke bronnen, is het nauwelijks kwalijk te nemen dat zij van het hun bekende landschap uitgingen. De namen van de Friese streken Oostergo en Westergo komen voor vanaf de elfde eeuw. Austrachië en Westrachië in Frisia werden geïnterpreteerd als Oostergo en Westergo in Friesland.
Conclusie: Uit de teksten is beslist niet af te leiden dat Austrachië en Westrachië in Friesland gesitueerd moeten worden. In tegendeel, de combinatie van de gegevens uit de bronnen en de situatie in het eerste millennium duiden op lokalisatie op de Veluwe en de Utrechtse Heuvelrug.
[1] o.i. lag Dorestate weinig km ten westen van Nijmegen.
[2] Chronicarum Fredegarii Continuationes, hfd. 17.
[3] H.Halbertsma, Frieslands Oudheid. p. 254, Utrecht 2000.
[4] Caesar, De bello Gallico, IV, 14.
[5] Tacitus, Historiën, V, xxiii-xxiiii.
[6] Het lijkt mij niet onmogelijk dat de door Ptolemaeus genoemde kustplaats van de Bataven "Lugodeinum" hier gesitueerd moet worden.
Dit Lugodeinum is mogelijk een verbastering van Duodecimum
[7] Vita Bonifatii door Willibald. Hoofdstuk 8.
[8] Vita Bonifatii door Willibald. Hoofdstuk 8.
[9] Vita Gregorii door Ludger. Hoofdstuk 2.
[10] Annales Xantenses 846.
[11] Annales Xantenses 873.
[12] Urkundenbuch für die Geschichte des Niederrheins, pag.30.
vrijdag 21 december 2007
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten